Profiel 2016 en de rendabiliteit van de “kleine talen”

Enkele weken geleerde lekte de tweede versie van het Profiel 2016 uit – de zogenaamde “Houtskoolschets”. Het meest in het oog springende voorstel in dit document betreft de zogenaamde “kleine talen”. Dit betreft kleine opleidingen met een jaarlijkse instroom van minder dan twintig studenten. Hieronder vallen ook talen als Arabisch (290 miljoen moedertaalsprekers), Italiaans (85 miljoen moedertaalsprekers) en Pools (40 miljoen moedertaalsprekers). Ook Tsjechisch, Servisch-Kroatisch, Deens, Noors, Zweeds, Hebreeuws en Nieuwgrieks zullen vanaf 2016 als zelfstandige opleidingen verdwijnen. De argumenten hiervoor die in de Houtskoolschets en in media-uitingen door de faculteit en het College van Bestuur aangedragen zijn enkel financieel van aard. Een onderbouwing op basis van maatschappelijke relevantie ontbreekt. Deze kleine opleidingen zouden de begroting van de Faculteits Geesteswetenschappen onevenredig drukken. Er bestaan echter speciale fondsen vanuit het Rijk om deze studies in stand te houden.

In de Houtskoolschets wordt kort verwezen naar de zogenaamde Kleine Letterengelden. Hierbij worden in een bijzin en een voetnoot twee beweringen gedaan. Ten eerste wordt beweerd dat de Kleine Letterengelden bedoeld zijn voor kleine opleidingen binnen de geesteswetenschappen, en dus niet exclusief voor de talen.[1] Ten tweede wordt het voorstel gedaan deze gelden niet langer in te zetten voor unieke opleidingen, maar voor unieke expertise, hetgeen niet per se een zelfstandige opleiding hoeft te behelzen.[2] Ogenschijnlijk is dit voorstel al in strijd met de eerste bewering, dat de Kleine Letterengelden bedoeld zijn voor het in stand houden van opleidingen.

De Kleine Letterengelden werden in 1992 ingesteld krachtens het Convenant ter consolidatie van de kleine letteren. Dit convenant geeft een duidelijke definitie: “kleine letteren zijn de studies van talen en bijbehorende letterkundes die niet onder de germanistiek en de romanistiek vallen.”[3] Deze definitie is tot stond gekomen op basis van drie criteria: (1) “structureel kleine studentenaantallen”, (2) “buiten de universiteiten is de kennis (van de kleine talen) beperkt” en (3) een “grote cognitieve afstand tot de grote talen”.[4] Later is de eerste definitie op basis van deze drie criteria verbreed, waardoor ook Germaanse talen (zoals Fries en de Scandinavische talen) en Romaanse talen (zoals Portugees en Italiaans) onder deze regeling vielen.

In 2000 heeft de commissie die onderzoek zou moeten doen naar de implementatie van deze gelden, dit verzaakt. Daarom heeft de Koninklijke Nederlandse Academie van Wetenschappen (KNAW) zelf een onderzoek ingesteld. In 2002 verscheen het rapport “Vensters op de wereld, De studie van de zogenaamde “Kleine Letteren” in Nederland”. In dit rapport worden er diverse aanbevelingen gedaan. Een ervan luidt:

“De Kleine Letteren dienen, mits aan strikte voorwaarden is voldaan, in aanmerking te komen voor een vorm van aparte financiering, waarbij niet de instroom van studenten en het aantal afgelegde examens de voornaamste parameters vormen, maar wetenschappelijke productiviteit en kwaliteit van onderwijs en onderzoek.”[5]

Deze aanbeveling strookt met het beleid gemaakt door het ministerie van OCW in 1992, dat schijnbaar sinds 2000 niet meer nageleefd of gecontroleerd wordt. Een andere aanbeveling luidt als volgt:

“Wanneer een College van Bestuur overweegt een voor Nederland unieke voorziening voor onderwijs en onderzoek op het gebied van de Letteren op te heffen, dient de minister van OC&W de voorgenomen beslissing te toetsen aan het oordeel van een onafhankelijk, gezaghebbend orgaan.”[6]

Deze aanbeveling is in 2013 door de politiek overgenomen. In dit jaar diende Tweede Kamerlid Paul van Meenen een moties in:

“De Kamer […] verzoekt de regering, met een voorstel te komen voor de mogelijkheid om in te grijpen indien een onderwijsinstelling besluit tot het opheffen van een unieke, maatschappelijk relevante opleiding”[7] 

“De Kamer [..] verzoekt de regering, bij uitvoering van de pilots voor unieke en maatschappelijk relevante kleine opleidingen ook het aspect van extra bekostiging mee te nemen, zodat deze opleidingen toch kunnen blijven bestaan”[8]

Deze motie werd destijds met meerderheid van stemmen aangenomen.

De Kleine Letterengelden zijn dus – in tegenstelling tot wat er in de Houtskoolschets staat, bestemd voor de kleine talenopleidingen. In de plannen van Profiel 2016 worden alle unica geschrapt. Het inbedden van taalvaardigheidsminoren in een bredere studie zoals Internationale Studies lijkt niet voldoende om in aanmerking te komen voor deze fondsen, afgaande op het convenant van 1992 en de motie uit 2013. De begroting van de Faculteit der Geesteswetenschappen is helaas niet openbaar. De bewering dat de kleine talenopleidingen onrendabel zijn valt dus niet te toetsen. Naar schatting ontvangt de FGw echter jaarlijks drie a vier miljoen euro in het kader van de Kleine Letterengelden. Dit bedrag is ongeveer even hoog als het jaarlijkse tekort op de begroting van de faculteit.[9] Het lijkt er echter op dat dit bedrag al jaren “op de hoop” van de begroting van de FGw verdwijnt, en niet naar de kleine talen gaat – waar het eigenlijk voor bedoeld is. Als deze gelden wel naar de kleine talen zouden gaan, zouden die dan nog steeds zou “onrendabel” zijn? Weet het bestuur van de FGw dat het afschaffen van deze opleidingen eerst door het ministerie van OC&W getoetst moet worden? Houdt men er rekening mee jaarlijks nog eens drie miljoen euro mis te lopen wanneer deze unieke opleidingen verdwijnen?

Bronnen:

[1] “Ontwerp Profiel 2016 – De Houtskoolschets”, 2 februari 2015, p. 5.

[2] Ibidem.

[3] “Vensters op de wereld, De studie van de zogenaamde ‘Kleine Letteren’ in Nederland”, 2002, Adviescommissie Kleine Letteren, Koninklijke Nederlandse Academie van Wetenschappen, p. 15.

[4] Ibidem.

[5] Idem, p. 9.

[6] Ibidem.

[7] Motie nr. 31524, Tweede Kamer, 12 juni 2013.

[8] Ibidem.

[9] Wederom moeten we hier afgaan op secundaire bronnen. Volgens de Facultaire Studentenraad Faculteit der Geesteswetenschappen (FSR-FGw) bedroeg dit tekort 3.4 miljoen euro . Zie ook: http://www.studentenraad.nl/de-begroting/

4 reacties

Opgeslagen onder Geen categorie

4 Reacties op “Profiel 2016 en de rendabiliteit van de “kleine talen”

  1. Vladimir Stissi

    Ik snap de redeneringen niet helemaal. Als de Kleine Letterenbijdrage (die bij mijn weten overigens niet meer aan een definitie gekoppeld is, maar een soort generieke toeslag is geworden — moeten ze bij de OR en/of FSR wel weten) simpelweg aan de inkomstenkant van de totale begroting wordt toegevoegd, en het tekort na aftrek van de uitgaven 3.5 miljoen is (en bij ongewijzigd beleid 7 miljoen wordt) zegt dat niets over de rentabiliteit van de kleine talen, met of zonder de bijdrage, maar ook niets over de al dan niet terechte besteding van de bijdrage.

    Het zou heel goed zo kunnen zijn dat het onrendabel van de kleine talen (veel) groter is dan 3 miljoen, en er dus ook bij strikte toepassing van de oorspronkelijke doelstellingen niets aan de hand is — met andere woorden, de faculteit er bovenop die 3 miljoen nog meer bijlegt. En het is sowieso dus zo dat het werkelijke tekort van de faculteit (als jullie getallen kloppen) 6.5 miljoen is.

    Bij mijn weten zijn er nog geen betrouwbare cijfers over de rentabiliteit per opleiding, dat is ook heel ingewikkeld omdat er veel colleges, voorzieningen en ruimtes gedeeld worden cq niet op opleidingsniveau worden uitgegeven. Er wordt nu wel gewerkt aan zoiets.

    Tot slot: volgens mij blijven er na de evt. uitvoering van Profiel 2016 zoveel oude en nieuwe opleidingen over die aan de criteria van de kleine letteren vallen, dat het risico van het wegvallen van de bijdrage niet heel groot is. Als de bijdrage sowieso niet helemaal zou worden afgeschaft door het rijk, want daar is ook sprake van geweest.

    Like

  2. Gerda Honkoop

    Wat een verlies zou dit zijn voor de kennis die in Nederland is. Het gaat altijd maar weer om geld. Laat die kleine letterenstudies bestaan. Het is waardevol.

    Like

  3. ljvanuffelen

    @Vladimir Stissi: Hierover probeer ik meer te weten te komen maar stuit tegen een aantal problemen. Begrotingen e.d. van de FGw staan niet online. Wat ik probeerde aan te geven is hoe veel geld de kleine talen op deze manier binnenhalen voor de FGw door het af te zetten tegen het begrotingstekort. Weliswaar lijkt dat nu niet meer gekoppeld te zijn (dat is me nog wat onduidelijk), maar is het wel ooit naar Amsterdam gestuurd en niet naar Nijmegen omdat de FGw UvA een rijk talenaanbod had. Daarom ontvangen ook Leiden en Groningen nog geld uit dit fonds, terwijl Groningen al haar unieke talenopleidingen inmiddels geschrapt heeft. (Ook Fins en Hongaars zijn niet meer mogelijk binnen Europese Studies.) Een vreemde situatie die wel aandacht vraagt…

    Ik wil graag uitzoeken hoeveel talen en specifiek kleine talen kosten. Kan me lastig voorstellen dat dit momenteel meer dan vier miljoen is. Maar het is inderdaad lastig te berekenen. Door veel gedeelde modules maar ook doordat expertise van kleine talen indirect de UvA weer veer geld oplevert. UvA Holding B.V. heeft bijvoorbeeld een talencentrum dat gebruik maakt van deze expertise voor commerciele doeleinden. Prima dat kennis zo wordt gevaloriseerd, zolang dit weer terugstroomt in de begroting van de UvA. Echter wordt dit niet meegewogen in het beoordelen of de talen al dan niet rendabel zijn. Daarom heb ik het idee dat de UvA door het schrappen van de kleine talen op de lange termijn zichzelf ook financieel in de voet schiet.

    Bedankt voor je commentaar. Zodra ik meer weet en mezelf in staat acht beter op je vraagtekens in te gaan laat ik van me horen.

    Like

  4. Vladimir Stissi

    @ljvanuffelen: ik heb de begroting wel, maar daar vallen de benodigde gegevens niet uit te halen — zelfs niet voor het faculteitsbestuur zelf, dat daarom nu aparte berekeningen aan het maken is (zie de laatste berichten van het faculteitsbestuur).

    Ik denk niet dat het talencentrum van de Holding hier relevant is, omdat die volgens mij (maar misschien vergis ik me) niet of nauwelijks personeel van de FGW onder werktijd inhuren. Dan zijn er dus geen opbrengsten voor de opleidingen zelf, en dragen die ook niet bij aan de opbrengsten van de Holding. De winst van de Holding wordt wel bij de inkomsten van de UvA als geheel opgeteld, de gegevens in hoofdlijnen daarover zijn vrij helder te vinden in de universitaire begrotingen, die wel online staan. Specifieke Holdingopbrengst bij de talen is wat lastiger, maar dus eigenlijk niet zo relevant voor de discussie. Sowieso zullen de activiteiten blijven bestaan los van wat er aan de faculteit gebeurt.

    Bovendien is/was het in Profiel 2016 de bedoeling juist om ook voor de geschrapte opleidingen taalverwerving (deels) te laten bestaan, met zelfs de suggestie om cursussen met hoge opbrengsten te gaan/blijven geven. Dus het bestuur probeert aan de opbrengstenkant zoveel mogelijk te redden, terwijl gehakt zou worden in aanbod waar alleen zeer kleine aantallen studenten aan deelnemen.

    Heeft Groningen niet gewoon nog de facto een aantal talenopleidingen die onder kleine letteren vielen? Hoe dan ook, als de bijdragen voor de kleine letteren kleiner zijn dan het onrendabel, halen de kleine talen dus geen geld binnen voor de FGW, ze halen alleen een deel van hun kosten terug. Eerlijk gezegd vermoed ik dat dit de werkelijke situatie is, anders is bezuinigen op de kleine talen niet zo’n effectief plan.

    Like

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s

Deze site gebruikt Akismet om spam te bestrijden. Ontdek hoe de data van je reactie verwerkt wordt.